regelgeving

Met betrekking tot de luchtkwaliteit in schoolgebouwen is verschillende regelgeving van toepassing:

De verschillende regelgevingen nemen als uitgangspunt steeds de CO2-concentratie omdat deze wordt gezien als een goede indicator voor de luchtverontreiniging ten gevolge van ademhaling en aanwezigheid van personen. Bovendien kan de CO2-concentratie objectief en nauwkeurig worden gemeten met geschikte meetapparatuur. De gebruikte eenheid voor het uitdrukken van de CO2-concentratie is parts per million (ppm).

CO2 zelf heeft pas negatieve effecten voor de gezondheid vanaf vrij hoge concentraties (meer dan 5000 ppm), maar samen met CO2 worden ook vele andere stoffen, bacteriën en virussen uitgeademd die al negatieve effecten kunnen veroorzaken bij veel lagere concentraties. Er is bovendien een direct verband aangetoond tussen de CO2-concentratie in een klasruimte en de leerprestaties. Het is dus in ieders belang dat de CO2-concentratie in een klasruimte zo laag mogelijk blijft.

 

KB arbeidsplaatsen

Het koninklijk besluit (KB) van 2 mei 2019 tot wijziging van de codex over het welzijn op het werk inzake de binnenluchtkwaliteit in werklokalen heeft als uitgangspunt dat werknemers in hun werklokalen over een goede binnenluchtkwaliteit moeten beschikken.

Om de luchtverontreiniging bij de bron te kunnen aanpakken, is de werkgever verplicht een risicoanalyse uit te voeren van de binnenluchtkwaliteit.

De verschillende verontreinigingsbronnen waarmee de werkgever rekening moeten houden zijn:

  • de aanwezigheid en fysieke activiteit van personen
  • de aanwezige producten en materialen in de werklokalen
  • het onderhoud
  • het herstel en de reiniging van de arbeidsplaatsen
  • de kwaliteit van de aangevoerde lucht als gevolg van infiltratie en ventilatie, verontreiniging en werking van het ventilatie-, luchtbehandelings- en verwarmingssysteem.

De werkgever moet de nodige technische en/of organisatorische maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de CO2-concentratie in de lokalen gewoonlijk lager is dan 900 ppm of dat er een minimum ventilatiedebiet is van 40m3 per uur per aanwezige persoon.

Als de werkgever op basis van de risicoanalyse kan aantonen dat de werknemers een gelijkwaardige of betere bescherming genieten als gevolg van het uitschakelen of verminderen van zoveel mogelijk verontreinigingsbronnen, dan volstaat het dat de CO2-concentratie in de werklokalen gewoonlijk lager is dan 1200 ppm, of dat er een minimum ventilatiedebiet is van 25m3 per uur per aanwezige persoon.

Schoolgebouwen bevatten werklokalen en voor die lokalen is het van toepassing. Nieuwe gebouwen met een vergunningsaanvraag na 1 januari 2020 moeten aan de bepalingen uit het KB voldoen. Voor bestaande gebouwen is een overgangsfase voorzien waarbij op basis van een actieplan moet aangetoond worden hoe men op termijn zal voldoen.

De Algemene Directie van het Toezicht Welzijn op het werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) ziet toe op de naleving van deze regelgeving.

 

Binnenmilieubesluit

Het Binnenmilieubesluit bevat richtlijnen die een gezond binnenmilieu omschrijven, inclusief richtwaarden en interventiewaarden. Die waarden omvatten zowel chemische, fysische als biologische factoren en zijn opgenomen in de bijlage bij het besluit.

Voor de CO2-concentratie is de richtwaarde bepaald op 500 ppm boven de buitenluchtconcentratie, wat overeenstemt met een totale CO2-concentratie van 900 ppm bij een gemiddelde buitenluchtconcentratie van 400 ppm.

Het besluit geeft het Agentschap Zorg en Gezondheid en de medisch milieukundigen van de Logo’s een aantal taken en mogelijkheden rond preventie, zoals de bevoegdheid om:

  • onderzoeken in te stellen in particuliere woningen en publiek toegankelijke gebouwen;
  • expliciete opdrachten te geven naar inzet van maatregelen bij een ongezond binnenmilieu in publiek toegankelijke gebouwen; 
  • onbewoonbaarverklaringen te adviseren in het kader van particuliere woningen.
  • doelgroepen te informeren en sensibiliseren over de risico’s van een ongezond binnenmilieu

Energie-prestatieregelgeving (Vlaanderen en Brussel)

De Energieprestatieregelgeving (EPB) legt eisen op voor het binnenklimaat onder de vorm van minimale ventilatievoorzieningen.

Bijlage X van de Vlaamse EPB-regelgeving en bijlage VII en XVI van de Brusselse regelgeving schrijven voor dat het ontwerpdebiet voor niet-residentiële gebouwen (waaronder scholen) niet kleiner mag zijn dan het minimum debiet dat overeenkomt met de waardes voor binnenluchtklasse IDA 3.

De norm NBN EN 13779 bepaalt de verschillende IDA klassen en geeft hiermee een directe classificatie van de luchtkwaliteit aan de hand van metingen van de CO2-concentratie en het verschil met de buitenluchtconcentratie (gemiddeld 400ppm). De norm maakt een opdeling in IDA klasse 1,2,3 en 4, waarbij IDA 4 staat voor een lage luchtkwaliteit en IDA 1 voor een hoge luchtkwaliteit.

Wat betekent dit concreet?

De EPB-regelgeving legt het minimum ontwerpdebiet per persoon voor een 'ruimte bestemd voor menselijke bezetting' vast op 22 m³/h.persoon.

Als de maximale bezetting van een ruimte niet gekend is, voorziet bijlage X van de EPB-regelgeving standaardwaarden. Voor onderwijsinstellingen is de standaardbezetting vastgelegd op 4m²/persoon. Let wel, de reële bezetting van een klaslokaal is doorgaans groter en dus is het aangewezen om bij een ongekende bezetting te rekenen met 2,5m²/persoon.

Sanitaire ruimtes kennen een andere benadering. Hier is het minimum ontwerpdebiet vastgelegd op 25m³/h.wc. Als het aantal toiletten (of urinoirs) niet gekend is, moet er gerekend worden met 15m³/h.m².

De energieprestatieregelgeving is enkel van toepassing voor werken aan schoolgebouwen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd werd na 1 januari 2006 en legt naast de ventilatie-eisen ook eisen op voor  isolatie en het primaire energieverbruik. Meer informatie leest u in de rubriek Energieprestatieregelgeving.

In Vlaanderen kijkt het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA) toe op de naleving van de energieprestatieregelgeving. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt dit gedaan door Leefmilieu Brussel.

 

Samenvatting

De verschillende regelgevingen streven een minimale binnenluchtkwaliteit na, maar de opgelegde eisen en toepassingsgebieden verschillen. Het is dus belangrijk na te gaan aan welke bepalingen de ruimtes in uw schoolgebouw exact moeten voldoen.

Voor de luchtverversing en luchtkwaliteit in werklokalen (en dus ook leslokalen) stelt de codex over het welzijn op het werk de hoogste eisen. Bovendien is deze regelgeving van toepassing op alle werklokalen in alle schoolgebouwen, ook wanneer er geen bouw- of verbouwingswerken plaatsvinden.

De energieprestatieregelgeving gaat ruimer dan de werklokalen en bevat minimale ventilatie-eisen voor alle soorten ruimtes, maar is enkel van toepassing op gebouwen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd sinds 1 januari 2006.

De ventilatie-eisen binnen EPB leggen de lat voor de binnenluchtkwaliteit iets lager dan de Codex, maar de energieprestatieregelgeving impliceert wel de verplichting tot de installatie van een evenwichtig gedimensioneerd ventilatiesysteem met toevoer van verse lucht in alle verblijfsruimtes en afvoer van vervuilde lucht in alle natte ruimtes.

Het Binnenmilieubesluit beperkt zich voor de luchtkwaliteit dan weer tot preventieadvies onder de vorm van richtwaardes voor de maximale concentratie van enkele stoffen in de binnenlucht waaronder CO2.

Meer weten?

Website FOD WASO: nieuwe regels voor de kwaliteit van de binnenlucht in werklokalen

Website Agentschap Zorg en Gezondheid: informatie over het Binnenmilieubesluit

Website Leefmilieu Brussel: energieprestatieregelgeving in Brussel

Website VEKA: ventilatie in niet-residentiële gebouwen