richtwaarden

Naast de voorschriften uit de Codex over het welzijn op het werk, bestaan er in Vlaanderen geen strikt wettelijke vereisten voor de afmetingen, hoogtes of minimale bruikbare vloeroppervlaktes voor schoollokalen of -infrastructuur. Voor een specifiek bouwproject en een site, en gebaseerd op het pedagogisch project kan de school hier zelf invulling aan geven.

Binnen het DBFM-programma zijn wel bepaalde eisen vooropgesteld.

De grootte (en organisatie) van klaslokalen hangt samen met het pedagogische project van de school, het te voorziene gebruik van de lokalen enz. Men zal dus moeten nagaan hoe er lesgegeven wordt, nu en in de toekomst. Hierbij kunnen volgende vragen helpen:

  • Hoeveel leerlingen zitten er gemiddeld in de klas?
  • Hoe wordt er lesgegeven? Klassikaal, individueel, groepswerk, …?
  • Wordt er klas- of graadoverschrijdend gewerkt?
  • Hoe gebruikt de leerkracht de klas ?
  • Waar worden materialen (van leerlingen en leerkrachten) geborgen?
  • Wordt het lokaal ook voor de naschoolse opvang gebruikt?
  • Hoe wordt ICT geïntegreerd in de klas?

Een gemiddelde kleuterklas met 20-24 leerlingen telt gezien hun typische organisatie van hoekenwerking zo’n 60 à 75 m².

In klassiekere klasopstellingen met het bord vooraan, zoals voor het merendeel van de klassen lager en secundair onderwijs, zit men gemiddeld aan 50-65 m².

Klassen in het buitengewoon onderwijs worden ontworpen op basis van de ruimtebehoeften (leren en zorg) en de groepsgrootte.

Specifieke praktijk- en vaklokalen zijn afhankelijk van hun gebruik te ontwerpen (werktafels- of banken, machines, etc.).

Hoofdstuk 3.2 Ontwerprichtlijnen uit het Instrument Duurzame scholenbouw geeft hiervoor volgende richtwaardes:

  • klaslokalen basisonderwijs: 2 à 2,5 m² per leerling
  • klaslokalen secundair onderwijs: 1,8 à 2 m² per leerling
  • lesmethodes met open plan: 3 à 4,5 m² per leerling

Er is heel wat variatie in de manier waarop ontwerpers en scholen hun oppervlakte gebruiken. Sommige scholen opteren voor bredere gangen met kleine werkplekjes, een 'leerstraat’. Andere voorbeelden zijn klassen met daartussen een kleine ruimte voor specifieke ondersteuning zoals zorg, GOK of GON begeleiding enz.. Andere ontwerpen clusteren de klassen rond een gemeenschappelijke inkomruimte om zo ruimte te besparen of elders te gebruiken. In kleuterscholen zien we regelmatig ‘paviljoenscholen’ waar de gemeenschappelijke inkomruimte een heuse binnenruimte is, waar bewegingslessen, lunch, ontmoeting, opvang en groepswerk kan doorgaan.

De hoogte van klaslokalen is minimaal 2,5 m (“cfr. Codex over het welzijn op het werk”) vloer tot plafond.
Voor nieuwbouwscholen is het echter aangeraden om voor gebruikerslokalen (klaslokalen, refter, polyvalente zaal, administratieve lokalen, turnzaal (kleuters/bewegingsruimte),etc.) een vrije hoogte van minimaal 3 m te voorzien. Voor sanitaire & doorgangsruimtes (bijv. gangen) wordt een vrije hoogte van 2,60m aangeraden. Sporthallen en werkplaatsen hebben doorgaans nood aan een hogere vrij ruimte, naar gelang de activiteiten en materialen/machines die er gebruikt worden.
Houd steeds van bij het begin van het ontwerp rekening met de nodige opbouwhoogtes in valse plafonds voor de integratie van leidingen, technieken, ed. Extra hoogte kan ook gunstig zijn bij lokalen die kritisch zijn m.b.t. het thermische comfort.

De breedte van de gangen wordt bepaald op basis van de brandweervoorschriften en de Stedenbouwkundige verordening toegankelijkheid voor publiek toegankelijke gebouwen (min. 1,5 m).