fysische en financiële normen

Algemene bepalingen
Fysische normen

Financiële normen
Regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen
Overgangs- en slotbepalingen

Besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en centra voor leerlingenbegeleiding.

De Vlaamse Regering,

Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid artikel 13, §1, 2°, vervangen bij het decreet van 5 juli 1989 en gewijzigd bij het decreet van 31 juli 1990;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juli 2007;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 12 september 2007;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging,

BESLUIT:

Algemene bepalingen

Artikel 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde:

  • instellingen van het gewoon en het buitengewoon kleuter-, lager en basisonderwijs; 
  • instellingen van het voltijds gewoon-, het buitengewoon- en het deeltijds gewoon secundair onderwijs;
  • instellingen voor volwassenenonderwijs;
  • instellingen voor deeltijds kunstonderwijs;
  • centra voor leerlingenbegeleiding;
  • internaten, met uitzondering van de internaten die gehecht zijn aan een gesubsidieerde instelling voor buitengewoon onderwijs en van de paramedische installaties van deze instellingen.

§ 2. De normen van dit besluit zijn van toepassing op de vestigingsplaatsen van instellingen, centra of internaten waar de werken uitgevoerd worden.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  1. de wet: de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd;
  2. AGIOn: het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs;
  3. de commissie: de commissie van deskundigen zoals omschreven in artikel 6;
  4. vestigingsplaats: alle gebouwde en ongebouwde onroerende goederen die ingeplant zijn op eenzelfde kadastraal perceel of op aaneengesloten kadastrale percelen en die volledig of gedeeltelijk door personeelsleden van de betrokken instelling gebruikt worden voor onderwijsactiviteiten, of als internaat of centrum voor leerlingenbegeleiding;
  5. leerling: de regelmatige leerling, intern of cursist die in aanmerking komt voor financiering of subsidiëring;
  6. omkaderingsgewicht: het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 67 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
  7. aankoop: de verwerving van een gebouw dat in aanmerking komt voor een bestemming in het onderwijs, voor een internaat of voor een centrum voor leerlingenbegeleiding;
  8. nieuwbouw: alle werken die strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding van de bestaande gebouwen of verwezenlijking van de buiteninfrastructuren, exclusief de uitbreidingswerken zoals bepaald bij “verbouwingswerken”;
  9. verbouwingswerken: alle werken die uitgevoerd worden aan bestaande gebouwen of buiteninfrastructuren, met inbegrip van kleine uitbreidingswerken met een maximale bruto-oppervlakte van 30 m²;
  10. eerste uitrusting: de uitrusting die wordt aangebracht in een nieuw of aangepast gebouw, die onontbeerlijk is voor het gebruik van de infrastructuur en die onroerend is uit haar aard of door de bestemming;
  11. VL 100: de permanente administratieve bijlage bij de bijzondere bestekken betreffende de overeenkomsten van bouwwerken, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 22 juli 1998;
  12. REG-decreet: het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energieverbruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto.

Art. 3. Voor de vaststelling van de maximale bruto-oppervlakte wordt rekening gehouden met de school- of internaatsbevolking en het overeenstemmend lestijdenpakket op de tellingsdatum die gebruikt wordt voor het vaststellen van het aantal ambten voor de school of het internaat volgens de wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen.
Deze tellingsdatum heeft betrekking op het schooljaar dat de principiële beslissing, waardoor het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGION een bouwprogramma van werken goedkeurt, volledig voorafgaat of recenter.
Voor de centra voor leerlingenbegeleiding wordt rekening gehouden met het omkaderingsgewicht.
Ieder ander relevant element moet worden onderworpen aan het advies van de commissie.

Art. 4. Het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn beslist over de uit te voeren afbraakwerken en over de lokalen met technische vereisten zoals de voorzieningen voor het stoken, de klimaatregeling, de machinekamer van de liften, de hoogspanning en de zuivering. De bruto-oppervlakten van deze lokalen behoren niet tot de toegelaten maximale bruto-oppervlakten die in dit besluit zijn voorgeschreven.

Art. 5. § 1. Dit artikel heeft betrekking op alle gevallen waarbij infrastructuur ter beschikking wordt gesteld van meerdere instellingen of vestigingsplaatsen van één of meerdere inrichtende machten.
Er wordt rekening gehouden met de vermindering van de bestaande bruto-oppervlakte conform de bepalingen van artikel 9, § 1.
Voor alle in §§ 2, 3 en 4 beschreven gevallen kunnen de bevoegde bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn slechts een beslissing nemen na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

§ 2. In het geval één of meerdere inrichtende machten de uitdrukkelijke verbintenis hebben aangegaan om de turnzaal ter beschikking te stellen van verschillende instellingen of vestigingsplaatsen mogen de toegelaten bruto-oppervlakten of het aantal lestijden lichamelijke opvoeding samengevoegd worden. De verschillende inrichtende machten dienen evenwel een uitdrukkelijke schriftelijke verbintenis aan te gaan waarbij het gezamenlijk gebruik van de infrastructuur voor minimaal 20 jaar wordt vastgelegd.

§ 3. In het geval één of meerdere inrichtende machten de uitdrukkelijke verbintenis hebben aangegaan om andere lokalen dan de turnzaal ter beschikking te stellen van verschillende instellingen of vestigingsplaatsen, wordt de normcontrole uitgevoerd over de totaliteit van alle betrokken gebouwencomplexen en niet per onderwijsinstelling.

§ 4. Ten behoeve van scholengroepen en scholengemeenschappen kan de resterende beschikbare bruto-oppervlakte vrij worden samengevoegd voor gemeenschappelijke diensten.
Deze resterende bruto-oppervlakte verkrijgt men door per pakket het verschil te berekenen tussen enerzijds de som van de fysische normen van de in aanmerking te nemen vestigingsplaatsen en anderzijds de som van de bestaande bruto-oppervlakten van deze vestigingsplaatsen.

Art. 6. § 1. Er wordt een commissie van deskundigen opgericht hierna genoemd "de commissie". Haar leden worden benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs.
De commissie bestaat uit:

a. vier leden die de onderwijsnetten vertegenwoordigen: namelijk twee leden voor het officieel onderwijs en twee leden voor het gesubsidieerd vrij onderwijs; binnen het officieel onderwijs vertegenwoordigt één lid het Gemeenschapsonderwijs en één lid het gesubsidieerd officieel onderwijs;
b. drie leden, ambtenaren van de diensten of instellingen van de Vlaamse Gemeenschap ervaren op het gebied van scholenbouw;
c. een lid van de onderwijsinspectie.

Een voorzitter wordt aangeduid onder de in b) bedoelde leden.
Voor elk werkend lid is er een plaatsvervanger die wordt aangeduid door het werkend lid.
Het secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van de diensten of instellingen van de Vlaamse Gemeenschap.
De vertegenwoordiger van het Gemeenschapsonderwijs wordt voorgedragen door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. De vertegenwoordigers van het gesubsidieerd onderwijs worden voorgedragen door de representatieve organisaties van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.
De reglementering betreffende reis- en verblijfskosten zoals die geldt voor het personeel van de diensten en instellingen van de Vlaamse Regering is van overeenkomstige toepassing op de leden van de commissie die geen personeelslid zijn van deze diensten of instellingen.
De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, dat aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs, ter goedkeuring wordt voorgelegd.

§ 2. De commissie vergadert ten minste éénmaal om de twee maanden en verleent op vraag van de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en van AGIOn advies over:
a. de afwijkingen op de bepalingen van dit besluit;
b. alle in dit besluit niet voorziene gevallen en overige diverse technische aspecten met betrekking tot schoolinfrastructuur.

§ 3. Het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn kunnen over de in § 2 bedoelde vragen slechts beslissen na unaniem advies van de commissie.
Wordt deze unanimiteit tijdens een eerste vergadering niet bereikt, dan wordt dit advies uitgesteld tot een volgende vergadering.
De beslissing wordt op de tweede vergadering genomen met een meerderheid van tweederde van de aanwezige leden. Onthoudingen zijn niet toegelaten.

§ 4. De commissie kan op eigen initiatief of op vraag van de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs, een evaluatie, advies of voorstel uitbrengen met betrekking tot de toepassing van dit besluit.

§ 5. De commissie brengt ieder jaar verslag uit bij de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs.
De besturen van het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn zijn verplicht haar alle nodige hulp te verlenen voor de nauwgezette vervulling van haar opdracht.
 

Fysische normen

Art. 7. § 1. De fysische normen worden uitgedrukt in maximale bruto-oppervlakten.
Onder bruto-oppervlakte van een gebouw wordt verstaan het geheel van de bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus.
De vloerniveaus zijn in het bijzonder de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische installaties.
De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt bepaald door de buitenomtrek van de gebouwdelen die het gebouw begrenzen op de hoogte van de vloer.
De oppervlakte van de trappen, de liften en de installatiekokers moet op ieder niveau tot de bruto-vloeroppervlakte worden gerekend.

§ 2. Worden niet als bruto-vloeroppervlakte beschouwd:

  1. de kruipruimten tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het gebouw;
  2. de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;
  3. de technische holle ruimten tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, deel uitmaken van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2 meter;
  4. de uitwendige noodtrappen;
  5. de openingen en holle ruimten van meer dan 4 m².

Art. 8. § 1. De fysische normen, zoals opgenomen in dit besluit, doen geen afbreuk aan de vigerende wetgeving betreffende onder andere veiligheid, hygiëne en bescherming van de arbeid.

§ 2. De fysische normen zijn van toepassing op de aankoop van gebouwen, de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw en de verbouwingswerken.

§ 3. De fysische normen zijn niet van toepassing op de verbouwingswerken waarvan de kostprijs per vestigingsplaats niet hoger ligt dan het overeenkomstig artikel 33, § 5 geïndexeerde bedrag van 125 000 euro.

Art. 9. § 1. Van de pakketten van maximale bruto-oppervlakten van een instelling, centrum of internaat, die volgen uit de toepassing van dit besluit, worden afgetrokken de overeenstemmende bestaande bruto-oppervlakten voor de instelling, het centrum of het internaat.
Daartoe worden de bruto-oppervlakten van de gebouwen die zijn opgericht:

  • vóór 1 januari 1920, in aanmerking genomen naar verhouding van 70 % van hun oppervlakte;
  • tussen 1 januari 1920 en 31 december 1969, naar verhouding van 90 %.

§ 2. De aftrek, bedoeld in § 1, wordt niet doorgevoerd voor oppervlakten die aan hun bestemming worden onttrokken door de inrichtende macht. Het bewijs hiervan wordt bijgevoegd bij het investeringsdossier.
 

HOOFDSTUK I. – Kleuter-, lager of basisonderwijs

Afdeling 1. – Gewoon kleuter-, lager-, of basisonderwijs

Art. 10. § 1. Voor een vestigingsplaats van gewoon kleuter- of lager onderwijs wordt de maximale bruto-oppervlakte vastgesteld als volgt:
a) vestigingsplaatsen met minder dan 72 leerlingen. Het totaal aantal m² wordt toegekend per reeks van leerlingen, zoals hierna vermeld:

  • minder dan 26 leerlingen: 250 m²;
  • van 26 tot en met 44 leerlingen: 360 m²;
  • van 45 tot en met 56 leerlingen: 485 m²;
  • van 57 tot en met 65 leerlingen: 590 m²; 
  • van 66 tot en met 71 leerlingen: 675 m².

b) vestigingsplaatsen met 72 leerlingen en meer. Het totaal aantal m² wordt toegekend volgens de volgende formule:

  • van 72 tot en met 165 leerlingen: 760 + 7,9 x (aantal regelmatige leerlingen min 72);
  • van 166 tot en met 349 leerlingen: 1495 + 6,9 x (aantal regelmatige leerlingen min 165);
  • vanaf 350 leerlingen: 2765 + 6,3 x (aantal regelmatige leerlingen min 349).

§ 2. Indien de werken in een vestigingsplaats van basisonderwijs worden verricht, worden de in § 1 voorgeschreven oppervlakten vermeerderd met 5 %.

§ 3. Voor de levensbeschouwelijke lessen, die worden gesubsidieerd of gefinancierd, wordt de toegelaten bruto-oppervlakte vermeerderd met 42 m² per erkende godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing.
Voor elke bijkomende schijf van 1 tot 24 lestijden, die worden gesubsidieerd of gefinancierd, per erkende godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing boven de 24 wekelijkse lestijden wordt boven de 42 m² een bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 42 m² toegestaan.

§ 4. Onverminderd de bepalingen van artikel 11 beslist het schoolbestuur vrij over de verdeling van de oppervlakten die als gevolg van §§ 1, 2 en 3 worden toegekend, mits hun pedagogische bestemming geëerbiedigd wordt.

Art. 11. § 1. Voor alle voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun aanhorigheden wordt, voor het bepalen van de maximale bruto-oppervlakte in §§ 2 en 3, het aantal kleuters van de betrokken vestigingsplaats vermenigvuldigd met 0,8.

§ 2. Voor de vestigingsplaatsen met meer dan 40 en minder dan 120 leerlingen, wordt de krachtens artikel 10 toegelaten bruto-oppervlakte vermeerderd met 80 m², bestemd voor alle voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun aanhorigheden.

§ 3. Voor de vestigingsplaatsen vanaf 120 leerlingen mag een specifiek lokaal worden opgericht, bestemd voor alle voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun aanhorigheden.
De maximale bruto-oppervlakte van de turnzaal, met inbegrip van de onontbeerlijke bijgebouwen zoals kleedruimten, doucheruimten, bergruimten, toegangen, wordt vastgesteld als volgt: 

  • van 120 tot en met 220 leerlingen: 320 m²;
  • van 221 leerlingen tot en met 490 leerlingen: 485 m²;
  • vanaf 491 leerlingen: 805 m².

Afdeling 2. – Buitengewoon kleuter-, lager-, of basisonderwijs

Art. 12. De bepalingen van titel II, Hoofdstuk I, afdeling 1, zijn van toepassing op het buitengewoon kleuter-, lager of basisonderwijs, met dien verstande dat:

de maximale bruto-oppervlakte berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10, §§ 1, 2 en 3 naargelang van de types van onderwijs, wordt vermenigvuldigd met:

  • 1,5 voor de types 1 en 8;
  • 1,8 voor de andere types.
  • het aantal leerlingen voor het bepalen van de maximale bruto-oppervlakte in artikel 11, §§ 1, 2 en 3 wordt vermenigvuldigd met 2. Deze verkregen oppervlakten zijn met inbegrip van de paramedische lokalen.

HOOFDSTUK II. – Secundair onderwijs

Afdeling 1. – Voltijds secundair onderwijs

Art. 13. § 1. Twee pakketten van maximale bruto-oppervlakten worden voorgeschreven.
Pakket nr. 1 betreft enerzijds de lokalen waar een pedagogisch en dienstenpakket wordt aangeboden en anderzijds de lokalen die wegens de aard van de erin gegeven lessen en hun uitrusting bijzondere afmetingen rechtvaardigen en omvat:

  • pakket 1, a voor de algemene en de technische vakken;
  • pakket 1, b voor de praktische vakken en de kunstvakken van de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs;
  • pakket 1, c voor de praktische vakken en de kunstvakken van de overige jaren van het voltijds secundair onderwijs.

Pakket nr. 2 heeft betrekking op enerzijds de lessen besteed aan de algemene vakken lichamelijke opvoeding en sport en anderzijds de lessen besteed aan de specialiteit sport, gerubriceerd als algemeen, technisch, of praktisch vak.

§ 2. De inrichtende macht beslist vrij over de verdeling van de oppervlakten binnen ieder pakket mits hun pedagogische bestemming wordt geëerbiedigd.

Art. 14. § 1. Het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen dient als grondslag bij de berekening van de oppervlakten van pakket nr. 1, a, zoals voorzien in artikel 15.

§ 2. Het aantal wekelijkse uren-leraar dat in de instelling wordt georganiseerd dient als grondslag bij de berekening van de bruto-oppervlakten van de pakketten nrs. 1, b en 1, c, zoals voorzien in artikel 16 en pakket 2, zoals voorzien in artikel 18.

Art. 15. Voor een instelling voor voltijds secundair onderwijs wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van het pakket nr. 1, a vastgesteld volgens de volgende formule:

  • tot en met 100 leerlingen: aantal regelmatige leerlingen x 22;
  • van 101 tot en met 200 leerlingen: 2200 + 12,0 x (aantal regelmatige leerlingen min 100);
  • van 201 tot en met 300 leerlingen: 3400 + 10,0 x (aantal regelmatige leerlingen min 200);
  • van 301 tot en met 400 leerlingen: 4400 + 8,5 x (aantal regelmatige leerlingen min 300);
  • van 401 tot en met 500 leerlingen: 5250 + 7,5 x (aantal regelmatige leerlingen min 400);
  • van 501 tot en met 600 leerlingen: 6000 + 7,0 x (aantal regelmatige leerlingen min 500);
  • van 601 tot en met 700 leerlingen: 6700 + 6,5 x (aantal regelmatige leerlingen min 600); 
  • van 701 tot en met 800 leerlingen: 7350 + 6,0 x (aantal regelmatige leerlingen min 700);
  • van 801 tot en met 900 leerlingen: 7950 + 5,5 x (aantal regelmatige leerlingen min 800);
  • vanaf 901 leerlingen: 8500 + 5 x (aantal regelmatige leerlingen min 900).

Art. 16. § 1. De maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van de ruimten voor de praktische vakken en voor de kunstvakken wordt verkregen door het quotiënt van de deling van de daarin te verstrekken wekelijkse aantallen uren-leraar door het getal 32, te vermenigvuldigen met de in §§ 2 en 3 voorkomende toepasselijke coëfficiënten.

§ 2. De maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van pakket nr. 1, b wordt berekend op basis van het totaal aantal lestijden die als praktische vak en/of als kunstvak worden ingericht in de A-stroom en de B-stroom voor de leerjaren van de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs. De toepasselijke coëfficiënt bedraagt 150.
De bruto-oppervlakte van pakket nr. 1, b bedraagt echter tenminste 150 m².

§ 3. De maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van pakket nr. 1, c wordt berekend op basis van het totaal aantal lestijden die als praktisch vak en/of kunstvak worden ingericht in de structuuronderdelen van de verschillende studiegebieden van de overige jaren van het voltijds secundair onderwijs:
 

Studiegebieden Toepasselijke coëfficiënt
Auto 300
Chemie 155
Decoratieve technieken 175
Fotografie 155
Glastechnieken 155
Grafische (technieken) communicatie en media 155
Handel 100
Hout 175
Juwelen 100
Koeling en warmte 155
Land- en tuinbouw 155
Lichaamsverzorging 130
Maritieme opleidingen 175
Mechanica-elektriciteit 175
Mode/ kleding 155
Muziekinstrumentenbouw 155
Optiek 100
Orthopedische technieken 100
Personenzorg 155
Tandtechnieken 100
Textiel 155
Toerisme 100
Voeding 175
Ballet 155
Beeldende kunsten 155
Podium kunsten 155

§ 4. In afwijking van §§ 1, 2 en 3:

a. wordt de maximale bruto-oppervlakte voor het structuuronderdeel bouw, verkregen:

  • voor de leerjaren van de eerste graad: door het aantal leerlingen die het praktijkvak bouw volgen te vermenigvuldigen met 3,20 m²;
  • voor de overige leerjaren: door het aantal leerlingen die het studiegebied bouw volgen te vermenigvuldigen met 18 m².

Teneinde tegemoet te komen aan de noodzakelijke opslagruimte voor materiaal en werktuigen wordt de maximale bruto-oppervlakte, op grond van de voorgaande berekening, vermeerderd met:

  • 230 m² voor de instellingen die bedoeld praktijkvak uitsluitend in de leerjaren van de eerste graad inrichten;
  • 340 m² voor de overige instellingen.

b. wordt de maximale bruto-oppervlakte van het structuuronderdeel hout, berekend overeenkomstig §§ 1, 2 en 3, ten behoeve van de machinewerkplaats vermeerderd met:

  • 120 m² voor de leerjaren van de eerste graad;
  • 190 m² voor de overige leerjaren.

Art. 17. De dossiers met betrekking tot de praktische vakken waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk is, worden onderworpen aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

Art. 18. § 1. De maximale bruto-oppervlakte van pakket nr. 2 wordt berekend als volgt:

  • tot en met 32 lestijden: 485 m²;
  • tot en met 32 lestijden in een instelling voor voltijds secundair onderwijs waarin een derde graad of een hogere cyclus wordt georganiseerd: 600 m²;
  • van 33 tot en met 64 lestijden: 805 m²;
  • van 65 tot en met 96 lestijden: 1200 m².

§ 2. Voor elke bijkomende schijf van 1 tot en met 16 lestijden lichamelijke opvoeding boven de 96 lestijden wordt boven de 1200 m² een bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 200 m² toegestaan.

Afdeling 2. – Deeltijds beroepssecundair onderwijs

Art. 19. § 1. Voor de lokalen waar de algemene en de technische vakken worden ingericht is artikel 15 van toepassing en wordt het verkregen resultaat vermenigvuldigd met 0,3.

§ 2. Voor de lokalen waar de praktische vakken en de kunstvakken van het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden ingericht dient gebruik te worden gemaakt van de infrastructuur van de instelling waar het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd.
De dossiers met betrekking tot de opleidingen waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk is, worden onderworpen aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

§ 3. Voor de lokalen waar de praktische vakken lichamelijke opvoeding en sport van het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden ingericht dient gebruik te worden gemaakt van de infrastructuur van de instelling waar het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd.
Voor de berekening van de totale bruto-oppervlakte van deze lokalen mogen de lestijden lichamelijke opvoeding en sport worden samengeteld met deze van de instelling waar het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt georganiseerd.

Afdeling 3. – Buitengewoon secundair onderwijs

Art. 20. § 1. Twee pakketten van maximale bruto-oppervlakten worden voorgeschreven.
Pakket nr. 1 betreft enerzijds de lokalen waar een pedagogisch en dienstenpakket wordt aangeboden en anderzijds de lokalen die wegens de aard van de erin gegeven lessen en hun uitrusting bijzondere afmetingen rechtvaardigen en omvat:

  • pakket 1, a voor de algemene en de technische vakken;
  • pakket 1, b voor de verschillende opleidingen binnen opleidingsvorm 3.

Pakket nr. 2 heeft betrekking op enerzijds de lessen besteed aan de algemene vakken lichamelijke opvoeding en sport en anderzijds de lessen besteed aan de specialiteit sport, gerubriceerd als algemeen, technisch, of praktisch vak.

§ 2. De inrichtende macht beslist vrij over de verdeling van de oppervlakten binnen ieder pakket mits hun pedagogische bestemming wordt geëerbiedigd.

Art. 21. § 1. Het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen dient als grondslag bij de berekening van de oppervlakten van pakket nr. 1, a, zoals voorzien in artikel 22.

§ 2. Het aantal wekelijkse uren-leraar dat in de instelling wordt georganiseerd dient als grondslag bij de berekening van de bruto-oppervlakten van pakket nr. 1, b, zoals voorzien in artikel 23 en pakket 2, zoals voorzien in artikel 25.

Art. 22. § 1. Voor een instelling voor voltijds buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvormen 1, 2 of 4 wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van het pakket nr. 1, a vastgesteld volgens de volgende formule:

  • tot en met 75 leerlingen: aantal regelmatige leerlingen x 25;
  • van 76 tot en met 150 leerlingen: 1875 + 15 x (aantal regelmatige leerlingen min 75);
  • van 151 tot en met 250 leerlingen: 3000 + 10 x (aantal regelmatige leerlingen min 150);
  • van 251 tot en met 350 leerlingen: 4000 + 9 x (aantal regelmatige leerlingen min 250);
  • vanaf 351 leerlingen: 4900 + 8 x (aantal regelmatige leerlingen min 350).

§ 2. Voor opleidingsvorm 3 wordt het verkregen resultaat vermenigvuldigd met 1,3.

Art. 23. § 1. Voor het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, voor de verschillende opleidingen verkregen door het quotiënt van de deling van de daarin te verstrekken wekelijkse aantallen uren-leraar door het getal 32, te vermenigvuldigen met de in § 2 voorkomende toepasselijke coëfficiënten.

§ 2. Pakket 1, b:

Opleidingen Toepasselijke coëfficiënt
Plaatslager 300
Auto-hulpmechanicien 300
Loodgieter 155
Hulpdrukker 155
Zeefdrukker 155
Boekbinder 155
Winkelhulp 155
Receptiemedewerker 155
Magazijnmedewerker 155
Werkplaatsschrijnwerker 175
Interieurbouwer 175
Aluminium- en kunststofschrijnwerker 175
Meubelstoffeerder 175
Confectiestikker 155
Tuinbouwarbeider 155
Schoenhersteller 155
Kappersmedewerker 155
Hoeklasser (constructielasser) 250
Plaatbewerker 250
Verzorgende 155
Logistiek assistent in ziekenhuizen
en zorginstellingen
155
Onderhoudshulp in instellingen
en professionele schoonmaak
100
Hulpwever 175
Wasserijoperator 200
Slagersgast 175
Bakkersgast 175
Grootkeukenmedewerker 175
Onderhoudsassistent 175

§ 3. In afwijking van §§ 1 en 2:

a. wordt de maximale bruto-oppervlakte voor de opleidingen metselaar, vloerder-tegelzetter, en schilder-decorateur verkregen:

  • voor de leerjaren van de eerste fase (observatiefase) en de tweede fase (opleidingsfase): door het aantal leerlingen die deze opleiding volgen te vermenigvuldigen met 3,20 m²;
  • voor de leerjaren van de derde fase (kwalificatiefase) en de facultatieve integratiefase: door het aantal leerlingen die deze opleiding volgen te vermenigvuldigen met 18 m².

Teneinde tegemoet te komen aan de noodzakelijke opslagruimte voor materiaal en werktuigen wordt de maximale bruto-oppervlakte, op grond van de voorgaande berekening, vermeerderd met:

  • 230 m² voor de instellingen die bedoelde opleiding uitsluitend in de eerste en tweede fase inrichten;
  • 340 m² voor de overige instellingen.

b. wordt de maximale bruto-oppervlakte van de opleidingen werkplaatsschrijnwerker, interieurbouwer en aluminium- en kunststofschrijnwerker, berekend overeenkomstig §§ 1, 2 en 3, ten behoeve van de machinewerkplaats vermeerderd met:

  •  120 m² voor de leerjaren van de eerste en tweede fase;
  • 190 m² voor de overige leerjaren.

Art. 24. De dossiers met betrekking tot de opleidingen waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk is, worden onderworpen aan het voorafgaandelijk advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

Art. 25. § 1. De maximale bruto-oppervlakte van pakket nr. 2, zijnde de lokalen waar de vakken lichamelijke opvoeding en sport en de specialiteit sport, gerubriceerd als algemeen, technisch of praktisch vak, worden ingericht, wordt berekend als volgt:

  • tot en met 32 lestijden: 600 m²;
  • van 32 tot en met 64 lestijden: 805 m²;
  • van 64 tot en met 96 lestijden: 1200 m².

§ 2. Voor elke bijkomende schijf van 1 tot en met 16 lestijden lichamelijke opvoeding boven de 96 lestijden wordt boven de 1200 m² een bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 200 m² toegestaan.
 

HOOFDSTUK III . – Internaten

Art. 26. Een maximale bruto-oppervlakte van 32 m² wordt toegekend op grond van het aantal inwonende leerlingen ingeschreven op de datum die bij artikel 5 is voorgeschreven.

Ieder nieuwbouwprogramma, ook betreffende een uitbreiding, moet het voorwerp zijn van een omstandig verslag en dient aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3, te worden onderworpen.
 

HOOFDSTUK IV. – Centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 27. De maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, voor een centrum voor leerlingenbegeleiding wordt verkregen door het omkaderingsgewicht te vermenigvuldigen met het getal 50.

In het geval het centrum voor leerlingenbegeleiding gehuisvest is in meerdere vestigingsplaatsen, wordt het omkaderingsgewicht over de vestigingsplaatsen verdeeld a rato van het omkaderingsgewicht van de aanwezige betrekkingen op elke vestigingsplaats van dat centrum voor leerlingenbegeleiding.
 

HOOFDSTUK V. – Volwassenenonderwijs

Art. 28. Het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn kan over de toegelaten bruto-oppervlakte voor het volwassenenonderwijs slechts een beslissing nemen na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
 

HOOFDSTUK VI. – Deeltijds kunstonderwijs

Art. 29. § 1. Voor een vestigingsplaats van het deeltijds kunstonderwijs met als studierichting muziek, woordkunst of dans wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, vastgesteld als volgt:

  • tot en met 500 cursisten: 4 m² per cursist;
  • vanaf 501 cursisten: het aantal m² wordt toegekend volgens de volgende formule:
  • van 501 tot en met 1000 cursisten: 2000 + 3 x (aantal cursisten – 500);
  • van 1001 tot en met 1500 cursisten: 3500 + 2 x (aantal cursisten – 1000);
  • vanaf 1501 cursisten: 4500 + 1,5 x (aantal cursisten – 1500).

§ 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing voor een vestiging van het deeltijds kunstonderwijs met als studierichting beeldende kunst. Nochtans wordt, bij de berekening van de maximale bruto-oppervlakte, het verkregen resultaat vermenigvuldigd met 2.

§ 3. Ieder nieuwbouwprogramma, ook betreffende een uitbreiding, moet het voorwerp zijn van een omstandig verslag en dient aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3, te worden onderworpen.
 

HOOFDSTUK VII. – Omgevingswerken

Art. 30. § 1. Voor parkeer- en manoeuvreerruimte wordt een maximale oppervlakte toegekend van 24 m² per personeelslid dat minstens een halve opdracht vervult.

§ 2. Voor de stalplaatsen van fietsen en bromfietsen wordt een maximale oppervlakte toegekend van 1,20 m² per leerling of personeelslid dat met de fiets of bromfiets de school bezoekt.

§ 3. De maximale toegelaten verharde oppervlakte van de speelplaats wordt vastgesteld op:

  • 10 m² per leerling van het buitengewoon basis- en buitengewoon secundair onderwijs, met een minimum van 300 m²;
  • 8 m² per leerling van het gewoon basisonderwijs, met een minimum van 250 m²;
  • 4 m² per leerling van het secundair onderwijs;

waarvan maximum 1,20 m² per leerling overdekt mag zijn, met een minimum van 50 m², voor het gewoon onderwijs en 1,80 m², met een minimum van 75 m², voor het buitengewoon onderwijs. In deze oppervlakte zijn alle oppervlakten inbegrepen die deel uitmaken van de verharde oppervlakte van de open speelplaats, zoals onder meer wegenis- en buitensportinfrastructuren.

Voor de andere instellingen kan het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn slechts een beslissing nemen na het unaniem advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
 

Financiële normen

Art. 31. Voor de toepassing van deze titel komen de kostprijs van de afbraakwerken en de eerste uitrusting niet in aanmerking.

Art. 32. Indien de werken onderverdeeld worden in verschillende toewijzingen wordt het totaal bedrag in aanmerking genomen voor de toepassing van de bepalingen van deze titel.

De maximale kostprijs per vierkante meter wordt bepaald op de dag waarop de offertes worden geopend. Voor het bepalen van de maximale kostprijs wordt de kostprijs van de percelen die op een latere datum worden aanbesteed, verrekend naar eenzelfde referentiedatum.

Art. 33. § 1. Voor alle nieuwbouw, die onder toepassing valt van het decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet, mag de kostprijs maximaal 1 200 euro per vierkante meter bruto-oppervlakte, zoals bepaald in titel II, bedragen.

§ 2. Voor de nieuwbouwprojecten vermeld in artikel 13bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, mag de kostprijs maximaal 1 410 euro per vierkante meter bruto-oppervlakte, zoals bepaald in titel II, bedragen.

§ 3. In alle andere gevallen, zoals voor de aankoop van een gebouw, exclusief de prijs van de grond, en voor nieuwbouw of verbouwingswerken die niet onder toepassing vallen van voornoemd decreet mag de kostprijs maximaal 1 178,19 euro per vierkante meter bruto-oppervlakte, zoals bepaald in titel II, bedragen.

§ 4. Bij aankoop van een gebouw gepaard gaand met nieuwbouw of verbouwingswerken aan dit aangekochte gebouw worden voor het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte, de netto aankoopprijs, exclusief de prijs van de grond, en de kostprijs van de nieuwbouw of de verbouwingswerken, samengeteld.

§ 5. De in §§ 1, 2 en 3 vermelde bedragen, vastgesteld op 1 januari 2007, worden maandelijks herzien volgens de prijsherzieningsformule vastgesteld in artikel 13 van het typebestek nummer VL 100 voor overheidsopdrachten van aanneming van bouwwerken. Voor de toepassing van de formule worden de werken geacht te behoren tot de categorie A (voor het bepalen van de S-waarde wordt rekening gehouden met 10 of meer werknemers).

§ 6. De financiële norm is niet van toepassing voor uitsluitend werken zoals vermeld in artikel 4 en voor nieuwbouw of verbouwingswerken van alleen sanitaire lokalen.

Art. 34. De bedragen bedoeld in artikel 33 zijn exclusief de belasting op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en de contractuele prijsherzieningen. Onder algemene kosten verstaat men ondermeer de erelonen van architecten, veiligheidscoördinatoren, raadgevend ingenieurs en experten van de studiebureaus, de notariskosten en alle administratie- en publicatiekosten.

Voor de toepassing van artikel 33 wordt de kostprijs van de werken verminderd met de kosten veroorzaakt door uitzonderlijke omstandigheden, na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

Art. 35. §1. De totale kostprijs van de aanleg van de omgeving, de speel- en sportpleinen, de openluchtparkeerplaatsen, de toegangswegen, de oprichting van stalplaatsen voor fietsen en bromfietsen in open lucht en het aanbrengen van beplantingen mag niet hoger liggen dan 10 % berekend op het product van de in vierkante meter uitgedrukte normatieve bruto-oppervlakte van de vestigingsplaats met de van kracht zijnde financiële norm.

§ 2. De kostprijs voor de nieuwbouw of verbouwing van een overdekte speelplaats mag niet hoger liggen dan het overeenkomstig artikel 33 geïndexeerde bedrag van 600 euro per vierkante meter, exclusief de belasting op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en de contractuele prijsherzieningen.
 

Regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen

Art. 36. Deze titel is van toepassing op alle gebouwen of gebouwencomplexen bestemd voor onderwijsdoeleinden, voor centra voor leerlingenbegeleiding of internaten, die geheel of ten dele door tussenkomst van de Belgische Staat of van de Vlaamse Gemeenschap zijn opgericht, uitgezonderd op de scholenbouwprojecten in het kader van het decreet van 7 juli 2006 betreffende de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur.

Wordt geacht beschikbaar te zijn in de zin van artikel 13, § 1, 1, b, van de wet, elk gebouw of gebouwencomplex:

  1. dat volledig onbezet is, of door de inrichtende macht binnen de termijn van een schooljaar kan worden vrijgemaakt, en
  2. waarvan de lokalen beantwoorden aan de voorwaarden inzake bewoonbaarheid en hygiëne of althans mits tegemoetkoming van het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of van AGIOn in de vereiste staat kunnen worden gebracht.

Art. 37. De geografische zone die dient in acht te worden genomen wordt bepaald door:

  1. de ruimte begrensd door een afstand van 1 km voor het basisonderwijs en 2 km voor het secundair onderwijs;
  2. de ruimte begrensd door een afstand van 10 km voor de internaten en van 20 km voor de centra voor leerlingenbegeleiding.

Onder afstand dient verstaan te worden de kortst mogelijke afstand gemeten over de rijbaan zoals beschreven in artikel 2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zoals gewijzigd, zonder rekening te houden met omleidingen of eenrichtingsverkeer.

Art. 38. Bij ontvangst van een aanvraag van het bevoegd bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of van een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs, onderzoekt respectievelijk het bevoegd bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn de beschikbaarheid van passende gebouwen binnen de beschreven geografische zone.

Het jaarverslag bedoeld in artikel 60 en 61 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs en het jaarverslag van AGIOn bevatten een overzicht van de wijze waarop respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn de bepalingen van deze titel hebben toegepast.

Art. 39. Indien het bevoegd bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs vaststelt dat zij beschikbare gebouwen bezit of indien de beschikbare gebouwen toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs die de aanvraag tot bouwen of tot een tegemoetkoming heeft ingediend, is er niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 13, § 1, 1b van de wet.

Art. 40. Indien de aanvraag uitgaat van een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en de beschikbaar geachte gebouwen eveneens toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs, houder van een zakelijk recht dat haar de beschikking over dat goed verleent en deze gebouwen daarenboven werden aangekocht, geheel of gedeeltelijk gebouwd, of verbouwd met tussenkomst van AGIOn of haar rechtsvoorgangers binnen een periode van twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag, organiseert AGIOn een overleg met de betrokken inrichtende machten en stelt de bezetting van de beschikbare oppervlakten voor hetzij bij huurovereenkomst, hetzij door erfpachtovereenkomst, hetzij door aankoop, op basis van de verkoopwaarde bepaald door het bevoegd Comité tot Aankoop, ingesteld bij het koninklijk besluit van 3 november 1960 betreffende de Comités tot Aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat, van de staatsinstellingen en van de instellingen waarin de Staat een overwegend belang heeft.

Indien het overleg niet slaagt wegens weigering:

  1. van de inrichtende macht die de aanvraag heeft ingediend, kan er slechts een beroep worden gedaan op de in artikel 13, § 1, van de wet bedoelde investeringsmiddelen na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3;
  2. van de inrichtende macht waarvan het gebouw beschikbaar geacht wordt, zal elke latere aanvraag voor werken uitgaande van deze inrichtende macht, met betrekking tot de inrichtingen gelegen in hetzelfde arrondissement, slechts kunnen onderzocht worden indien AGIOn vastgesteld heeft dat het beschikbaar geacht gebouw bezet is of aan zijn bestemming is onttrokken.

Art. 41. Indien de aanvraag uitgaat van een bevoegd bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs en de beschikbaar geachte gebouwen toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs, houder van een zakelijk recht dat haar de beschikking over dat goed verleent en deze gebouwen daarenboven werden aangekocht, geheel of gedeeltelijk gebouwd, of verbouwd met tussenkomst van AGIOn of haar rechtsvoorgangers binnen een periode van twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag, of indien de aanvraag uitgaat van een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en het gebouw toebehoort aan het Gemeenschapsonderwijs wordt op initiatief van AGIOn een overleg georganiseerd tussen de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de betrokken inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs met betrekking tot de bezetting van de beschikbare oppervlakten hetzij bij huurovereenkomst, hetzij door erfpachtovereenkomst, hetzij door aankoop op basis van de verkoopwaarde bepaald door het bevoegd Comité tot Aankoop, ingesteld bij het hiervoor vermelde koninklijk besluit.

Van dit overleg wordt er een proces-verbaal opgemaakt.

Indien dit overleg niet slaagt, kan er slechts een beroep worden gedaan op de in artikel 13, § 1, van de wet bedoelde investeringsmiddelen na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.

Art. 42. § 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 36, 37, 38, 39, 40 en 41 onderzoekt AGIOn die een aanvraag ontvangt voor nieuwbouw van een infrastructuur voor lichamelijke opvoeding bedoeld in artikel 18, § 2, of er binnen de afstand van 2 km geen infrastructuur bestaat die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een lokale openbare overheid.

Indien dit het geval is, en indien het bevoegde bestuursorgaan van de lokale overheid bereid is en in staat is om deze infrastructuur ter beschikking te stellen mits billijke vergoeding, wordt de subsidieaanvraag geweigerd.

§ 2. Onverminderd de toepassing van de artikelen 36, 37, 38, 39, 40 en 41 kan het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs slechts overgaan tot nieuwbouw van een infrastructuur voor lichamelijke opvoeding bedoeld in artikel 18, § 2, indien er binnen een straal van 2 km geen infrastructuur bestaat die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een lokale openbare overheid die bereid is om deze infrastructuur ter beschikking te stellen mits billijke vergoeding.

§3. Het bewijs van de beschikbaarheid van de infrastructuur, de bereidheid tot terbeschikkingstelling en de gevraagde vergoeding, wordt geleverd door een attest van het bevoegd bestuursorgaan van de lokale overheid.

Art. 43. Elke inrichtende macht die zich benadeeld acht door een beslissing getroffen overeenkomstig de artikelen 37 of 38, kan tegen deze beslissing een beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs. Deze neemt slechts een beslissing na het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
 

Overgangs- en slotbepalingen

Art. 44. In afwachting van de nieuwe samenstelling van de commissie, zoals voorzien in artikel 6, blijven de leden van de commissie, benoemd bij ministerieel besluit van 12 december 1990, hun mandaat verder uitoefenen.

Art. 45. Het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, wordt opgeheven.

Art. 46. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 47. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 oktober 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering,
K. PEETERS

De Vlaamse minister van Onderwijs, Werk en Vorming,
Fr. VANDENBROUCKE