hoe kan men thermisch comfort meten?

Het Fanger-model is de meest gekende methode.  In dit model worden de comfortcriteria uitgedrukt in de indicatoren Predicted Mean Vote (PMV) en Predicted Percentage of Dissatisfied (PPD).

De Predicted Mean Vote (of de voorspelde gemiddelde waardering) geeft aan hoe de gemiddelde gebruiker het thermisch binnenklimaat beoordeelt. Daarbij spelen de volgende parameters een rol:

  • de omgeving
    • luchttemperatuur
    • gemiddelde stralingstemperatuur
    • relatieve luchtvochtigheid
    • luchtsnelheid
       
  • de persoon
    • warmteweerstand van de kleding (clo-waarde);
    • activiteitenniveau van de gebruiker (metabolisme, met-waarde);

De PMV wordt uitgedrukt in een getal dat doorgaans ligt tussen -3,0 en +3,0. Bij een PMV van 0,0 (neutraal, niet te warm en niet te koud) zijn de gebruikers - gemiddeld genomen - het meest tevreden over de thermische behaaglijkheid in een ruimte.

Zomercomfort in scholen thermometer met aanduidingen van cold naar hot

Bron: presentatie “Zomercomfort in scholen: achtergrond”, H. Breesch, schoolbouwformule 15 mei 2018

Als de PMV bekend is, kan ook de Predicted Percentage of Dissatisfied (PPD) worden bepaald. De PPD voorspelt welk percentage van de gebruikers statistisch gezien ontevreden zal zijn met het thermisch comfort in een bepaalde ruimte.  Men kan immers nooit voor iedereen een optimaal binnenklimaat creëren. 10% ‘ontevreden’ gebruikers wordt in deze context als aanvaardbaar beschouwd.

Figuur: relatie tussen PMV en PPD:

Zomercomfort in scholen thermometer met aanduidingen van cold naar hot en grafiekweergave

Bron: presentatie “Zomercomfort in scholen: achtergrond”, H. Breesch, schoolbouwformule 15 mei 2018

Hiermee kan vrij objectief worden bepaald in hoeverre de temperatuur in een ruimte “te warm” of “te koud” is voor de gemiddelde gebruiker.

De PMV en PPD in een ruimte worden berekend met behulp van de norm NBN-EN-ISO 7730 (Ergonomie van de thermische omgeving.)

Andere omgevingsfactoren die een invloed hebben op het gevoel van thermisch comfort zijn:

  • tocht,
  • een te groot temperatuurverschil tussen hoofd en voeten
  • een te grote stralingsasymmetrie

Verder zijn er psychologische factoren die meespelen.  Uit veldonderzoek blijkt dat gebruikers wat soepelere eisen aanhouden (en dus sneller tevreden zijn met de temperatuur) als ze zelf iets kunnen regelen.  Ook passen we onze verwachtingen aan naarmate de buitentemperatuur hoger of lager is. 

Energiezuinige gebouwen zijn over het algemeen comfortabeler: er is minder tocht van buitenaf (betere luchtdichtheid), minder koude straling (betere isolatie), waardoor de binnentemperatuur aangenamer is.  Maar het zomercomfort is wel een aandachtspunt. Door de betere isolatiewaarden wordt de opgestapelde warmte beter bijgehouden, waardoor het risico op oververhitting groter is.